Vanouds stonden de meeste Leeuwarder bedrijven, voor zover ze niet in de binnenstad waren gevestigd, vooral als ze de nodige overlast bezorgden, langs de uitvalswateren naar het noorden en oosten, zoals de Dokkumer Ee en het Vliet. Industriemolens, houtzagerijen, tichel- en panwerken, huidenbewerking en scheepshellingen; ze vormden tezamen met de ertussen gelegen arbeidersbuurtjes lange tentakels, die vanuit de stad het omringende platteland in staken. Opmerkelijk genoeg was er aan de westzijde van de stad, nota bene langs de belangrijkste vaarweg, de Harlinger(trek)vaart, nauwelijks bedrijvigheid te vinden. Achter de Westersingel strekten zich nog tot ver in de 19e eeuw de weilanden uit. Slechts de oliemolen ‘De Kat’, het in 1859 gesloopte Verlaat (schutsluis) en de Harlinger en Sneker stallen voor de trekpaarden, onderbraken het vrije zicht. Al eeuwenlang stond verder op enige afstand, ter plaatse van het kantoor van De Friesland, de stadsgalg, reden waarom de Harlingervaart ter plekke het Galgerak werd genoemd.
Na 1860 traden de eerste veranderingen aan de rand van het gebied op. De komst van de spoorwegen in de jaren 1863-1868 leidde tot de aanleg van een spoorhaven (het oude Spoordok), op de plek van het latere busstation aan de Zuidersingel. Tezelfdertijd verrees de broodfabriek De Hoop op de hoek van de Fonteinstraat en de Westersingel (1865). Toch zou de bedrijvigheid zich niet op deze plek concentreren, mede omdat het stadsbestuur in 1874 besloot hier een tweede ‘verschwatervijver’ aan te leggen. Die vijver zou spoedig zijn functie verliezen en het hart worden van het Vossepark. Het was vooral de gecombineerde aantrekkingskracht van spoor en vaarweg die de opkomst van bedrijvigheid verder zuidwaarts zou stimuleren. Een eerste gevolg was de verplaatsing van de veemarkt uit de binnenstad naar het terrein tussen de Zuidersingel en de Langemarktstraat (1874). Aan het oude Spoordok waren twee jaar daarvoor al de veestallen ten behoeve van het vervoer van vee per spoor neergestreken.
Aan de Harlingertrekweg kreeg de oliemolen de Kat na 1871 gezelschap van oliemolen ‘De Jonge’ en graanmolen ‘De Fortuin’ die van de Wirdumerpoortsdwinger hierheen werd verplaatst. De Fortuin groeide weldra uit tot een forse stoommeelfabriek. Deze werd weldra vergezeld door een aantal arbeiderswoningen en andere bedrijven zoals een huidenzouterij, een beenderenpakhuis, de werkplaats van Schuurmans Vuurwerkfabriek (1881) en na de eeuwwisseling door de Leeuwarder Papierwarenfabriek (LPF) en Benninga’s Friesche Margarinefabriek (Bebogeen!). In 1905 opende de Friesche Sportclub de Wilhelminabaan – drafbaan en evenemententerrein – aan de achterzijde van de fabrieken. De baan, weldra vermaard vanwege de crash van Max Olieslagers (13.7.1911), drafsport en andere sportieve evenementen, maakte in 1962 plaats voor de Langemarktstraat die als Tesselschadestraat werd doorgetrokken. Aan de overzijde van de Harlingervaart verrezen al even gerenommeerde bedrijven, aanvankelijk (1906) een filiaal van de Condensed Milk Company of Holland (de gebouwen later overgenomen door de Frico) en de CAF (1908). Binnen de bocht die de in 1901 geopende tramlijn moest maken om de oude Verlaatsbrug bij de Willemskade ZZ te passeren, verrezen ook de eerste woningen in het gebied: de Elisabethstraat. Vanaf de jaren dertig kwamen woningen tot stand langs de Fonteinstraat en ten zuiden van diens verlengde, de P.C. Hooftstraat, maar echt van de grond kwam de woningbouw niet in dit door bedrijven en sportterreinen (in 1934 aangevuld met de Overdekte) gedomineerde gebied.
De verplaatsing van het tramstation Vrouwenpoort van de Tramstraat naar de omgeving van het NS-station (1927) luidde een nieuwe reeks veranderingen in. De trambaan werd verlegd naar wat thans de Marshallweg is, het oude Spoordok werd in 1926 gedempt en daarop verrees het nieuwe personentramstation van de NTM (Nederlandsche Tramweg Maatschappij), voorloper van het huidige busstation. In 1925 was een nieuw Spoordok gegraven, parallel aan de nieuwe trambaan. Het stak vanaf de Snekertrekweg naar het zuidwesten en zowel de goederenstations van de NTM als NS, als ook de veeverlaadplaatsen en de kolenoverslag waren er gevestigd.
De jaren 1960 luidden een nieuwe tijd in. Het begon met de Wilhelminabaan die plaats maakte voor de Tesselschadestraat. Deze leidde naar de Frieslandhal, waarheen de veemarkt in 1963 was verplaatst. Langs de brede asfaltbaan streken vanaf het einde van de jaren zestig overheidsdiensten neer, zoals de belastingen en het GAK in nieuwe kantoorgebouwen en vestigde de Postcheque en Girodienst (later Postbank en thans ING) een derde kantoor in een karakteristiek kantoorpand op één poot. De meest spectaculaire ontwikkeling was de bouw van Leeuwenborg, het Aegonkantoor dat de Oude Veemarkt vanaf het midden van de jaren 1980 vulde. De industriële bedrijvigheid verdween door de concurrentie vanuit lage lonen landen, door automatisering of verplaatsing uit het gebied. Eerst Fortuna, daarna Meubelfabriek Hero de Vries, Benninga, de LPF, de Frico, het slachthuis, de CAF en uiteindelijk ook het zwembad de Overdekte in 1992. Wat overbleef was een nieuwe concentratie van kantoren rond het westelijke uiteinde van de Tesselschadestraat en het Leeuwarder Manhattan aan het oosteinde langs de Langemarktstraat. Ertussen in gaapt een jaloersmakende leegte die op nieuwe ontwikkelingen wacht.
Comments